Het uitroepen tot beschermd monument zal ons westers alfabet niet zo gauw overkomen als het met onze kathedralen gebeurde. Want ons schrift is nog lang niet in onbruik geraakt.
Elke dag gebruiken we het duizendvoudig, gisteren op de schrijfmachine, morgen in ons hoogsteigen handschrift, vandaag op de computer. In die computer zit het honderdvoudig. En honderdvormig, waardoor het lijkt of de hoofdrolspeler alle andere acteurs naar de coulissen verdringt. Gebruiksaanwijzingen zitten niet in de computer, daarover beslist de regisseur, die er ook niet in zit. Regisseur zijn we nu allemaal, meestal zonder scholing. Vaderloos maar met de computer als kind aan huis. Wat er niet in zit kan je gestaag opbouwen uit de eigen ervaring, al doende. Uit onderzoek en lectuur ook. Onderzoek van je eigen realisaties, in confrontatie met soortgelijk werk, van wààr dan ook, van wie ook en uit eender welke tijd.
Je kan het ook halen — de gebruiksaanwijzingen en ontleedmessen — bij Fernand Baudin. Hij reikt ze ons aan, onder de meest verscheiden vormen, in debatten, toespraken, bijdragen in vak- en dagbladen, in encyclopedieën (bijvoorbeeld La chose imprimée), in eigen uitgaven en dossiers, in brieven en uiteraard ook langs zijn boekverzorging om.
Al heel vroeg stapte hij van Gent naar Brussel, van Brussel naar Antwerpen, Den Haag, Haarlem, Amsterdam, Sankt-Gallen, Zürich, Basel, Münchenstein, Lausanne, Frankfurt, Mainz, München, Londen, Macon, Parijs, Lyon, Lurs-en-Provence, Parma, New York (waar hij in 1978 wordt uitgenodigd om in de New York Public Library voor de Typophiles of New York een lezing te houden over Christophe Plantin), San Francisco, ... om er met boekverzorgers, pedagogen, historici en uitgevers ervaring uit te wisselen, de jongste technieken en verwezenlijkingen te bevragen, in de plaatselijke bibliotheken de bronnen te bestuderen. Niet doorheen de kijkkast maar rechtstreeks.
Vanuit de hoger genoemde grafische broeinesten kwam hij telkens naar hier terug, om er een dossier uit te distilleren, les te geven, een initiatief los te weken, een congres te organiseren, ... de lopende typografische opdrachten uit te voeren. Nergens verbleef hij langer dan tien dagen, kwam steeds opnieuw naar ons allen toe ... naar zichzelf. Zo vallen er in zijn grafisch werk geen nationale ticks te bespeuren, laat staan internationale kreten, geen doctrines, uit welke school ook. Zogenaamd kant en klare oplossingen blijven bij hem letterlijk aan de kant staan, het werk is daartoe afdoende doelbewust opgezet.
Het groeit steeds vanuit de kern: met name het onderwerp, de betrachtingen van de auteurs, de beoogde lezer, de leesomstandigheden, de door de opdrachtgevers ter beschikking gestelde budgettaireen technische middelen. Omtrent deze laatsten licht ik volgende zinsnede uit zijn teksten: "Sedert men zijn ideeën op schrift stelt lag en ligt de beslissing bij de geldschieter. Maar waar zit het onderscheidingsvermogen van deze laatste? Heeft hij geld of hersens? Of nog, waartoe dient het talent van de ontwerper als de opdrachtgever niet kapitaalkrachtig is?" (in Chris Brand 1996). Dit werk kristalliseert zich uiteindelijk in een grafisch object, veelal een boek, dat herkenbaar Europees is en onvervreemdbaar Baudin.
Hoe komt dit product op de lezer over? Handzaam, gebruiksvriendelijk zonder neerbuigendheid, vanzelfsprekend op een ongewone manier, bezwerend zonder opdringerigheid, vaak fél, altijd beslist. Zowel tekstueel als visueel, want het wil klikken als geheel, als Gestalt. Een afgerond geheel dat tenslotte een eigen leven gaat leiden.
Als Baudin aan het schrijven gaat, overvloedig en uit aandrang en wij dit lezen, voel je meteen de achterliggende noodzaak: een onstuitbare drang om verheldering en cohesie te scheppen in de chaotische communicatie. Langs analyses van eeuwen westerse schriftcultuur, connecties leggend van nu naar gisteren en terug. Om ons tenslotte de middelen aan te reiken waarover, naar zijn mening, iedereen zou moeten kunnen beschikken: een minimale visuele grammatica rechtstreeks gekoppeld aan een taalgrammatica. Aangeleerd of door zelfstudie verworven.
Bloemlezend in zijn oeuvre, ontmoet je vele malen de hoofdargumenten, bijvoorbeeld "Il est bon de savoir, que l'espacement est à l'écriture contrôlée, ce que Ie silence est à la parole articulée" telkens vanuit een andere invalshoek benaderd en ingebed in de jongste bevindingen en feiten. Feiten, die, zoals hij het uitdrukt "koppiger zijn dan de uitleg die men er aan geeft".
Een ander citaat "Een goede witverdeling kan een banaal lettertype redden, een foute daarentegen kan de fraaiste lettertypes doden". Redden waarom? Uit zorg voor de bedoelingen van de auteur en omwille van het leescomfort van de lezer. Je stoot er ook op systematische weerleggingen van algemeen aanvaarde standpunten, vanouds ingebakkene, dan wel vers aangewaaide.
Zo was één zinsnede van de gezaghebbende Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau de aanleiding voor Baudin om hem in tien bladzijden van antwoord te dienen. 225 jaar na datum, en nooit te vroeg voor een zo fundamentele materie als het schriftonderwijs - iets wat onze democratie onmiddellijk aanbelangt (in Liber amicorum H.D.L. Vervliet 1988).
Zo ook, met de Amerikaanse autoriteit M. Me Luhan, met wie hij in 1969 een polemiek voerde, daarover een bijdrage schreef onder de schampere titel La méthode jésuite de M. Mc Luhan. En ze publiceerde in de eigen, sprankelende vormgeving. Evengoed strooit hij terloops, markant geformuleerde, ogenschijnlijk oude weetjes uit, zoals ... "ceci pour vous rappeler que la monumentalité est affaire de proportions et non de dimensions..." (in L'effet Gutenberg 1994 blz. 266). Maar bloemlezen remt de gedachtegang in zijn vaart. En 't is onverdiend om die stroom te versassen in stille vijvers.
In 1956 vertrouwde Herman Liebaers, toenmalig hoofdconservator van de Koninklijke Bibliotheek, aan Fernand Baudin de visuele uitgaven van het huis toe. Een taak die een reeks boekwerken, affiches, folders en catalogi met zich meebracht. Deze laatste verwierven al vlug bekendheid. Ook hier beperkte hij zich steeds tot louter vormgeven, hij doet ook voorstellen aan de wetenschappelijke auteurs. In bepaalde gevallen is hij als co-auteur opgetreden. Zoals in de bespreking van het boek Visages van Henri Matisse en Pierre Reverdy waar hij de visuele uitgave opnieuw in het centrum van de gehele culturele biotoop plaatst (in cat. La réserve précieuse 1961).
Voor die catalogi verkoos de hoofdconservator een enigszins gulzig formaat. De ontwerper had ze liever in een economischer en handzamer formaat gezien. Het is hem gelukt voor een paar catalogi. Onlangs kocht ik een boekje, gelokt door de naakte eenvoud van de omslag en meteen in de verwachting een lay-out te gaan ontdekken van een jeugdige vakgenoot die nu zo tegendraads de souvereine eenvoud aandurft. Het boekje bleek gedrukt te zijn in 1969 en ontworpen door een éénenvijftigjarige Fernand Baudin in het van de andere catalogi afwijkende, elegante formaat van 14,5 x 22,5 cm. Titel Erasmus en België. Het werk voor de Koninklijke Bibliotheek was één avontuur.
In 1971 kreeg hij de uitzonderlijke kans om de belangrijkste krant van het land visueel te herorganiseren. Dit avontuur begon met de vraag van de heer Corvillain, de nieuwe directeur van Le Soir naar een vernieuwing die geen schok mocht veroorzaken, noch bij de lezers, noch bij de redactie en al evenmin in de zetterij en drukkerij. Wat Baudin niet belette om aan de heer Jean Tordeur gezaghebbend redacteur, al spoedig boudweg voor te stellen om alle lettertypen naar de smeltoven te verwijzen. Om er twee over te houden, uiteraard in meerdere, goed uitgebalanceerde corpse en contrasten (van normaal tot extra-vet). De vele essentiële wijzigingen - tot en met instructies voor de interpunctie - werden trapsgewijs ingevoerd om tenslotte in 1975 de gehele krant in de nieuwe opmaak uit te brengen. Als laatste ingreep bleef nog de kop te herontwerpen. Gezien de directie dit overbodig achtte mocht dat slechts op voorwaarde dat het in lezersogen onopgemerkt bleef en .... gratis. Voor die hoogst gespecialiseerde taak betaalde Baudin daarvoor toen zijn vriend en letteronrwerper José Mendoza y Almeida. De nieuwe lay-out bleef een twaalftal jaren lopen, tot die stokte toen de krant overging op kleurendruk. Bepaalde groepeerwijzen van foto's staan me nog voor de geest, waarbij we bedenken hoe hecht de band tussen de ontwerper en de onderscheiden hiërarchische trappen binnen een dergelijk bedrijf wel moet zijn geweest om dit te bewerkstelligen en een levendige huisstijl aan te houden.
Hoewel Baudin ook tentoonstellingsstanden, affiches, ruimtelijke beletteringen, logo's en dies meer ontwierp, beschouwt hij zich allereerst als een man van het boek. In de ruimste, westers-culturele zin van het woord. Met wat men kortweg zijn dossiers zou kunnen noemen, grotendeels ontstaan in samenwerking met Lurciens (te Lurs-en-Provence wisselen prominente typografen uit Europa en Amerika, jaarlijks ervaringen uit) verblijven we in het onderzoekingsgebied, mee een didactische inslag. In de dossiers Dossier mise en page (1972), Dossier A-Z (1973) en het Dossier Vox (1975), is het schrijf- en ontwerpplezier haast tastbaar.
Lang voor Baudin les gaf in Ter Kameren te Brussel en later in Antwerpen, was het hem duidelijk dat het bewust leren zien een aangelegenheid is voor alle leeftijden, beginnend met de lagere school en naadloos doorgaand tot in de universiteit. Zijn hoofdwerk L'effet Gutenberg vermeldt onderhandelingen met onderwijsmilieus en ministers, op het hoogste vlak. Hoopvol (?) gestart en vaak gestrand op onbegrip. Aan een soortgelijke, gelispelde en steriele minachting lijkt me nog steeds, ook het gehele handwerkcircuit te worden geofferd.
Getuigen te meer van een niet-aflatende pedagogische activiteit zijn: de contacten met pedagogen als Hermann Zapf (D), Gerrie Noordzij (NL), Chris Brand (NL), Rosemary Sassoon (GB) en Frans A. Janssen (NL); dossiers als de eerder genoemde; het boekje De drukletter (1965, een vroege toepassing van zetsel in vrije regelval, eer wille van een constant woordwit); het boek La typographie au tableau noir, dat in 1988-89 in Londen en New York wordt uitgebracht in de vertaling van de auteur onder de titel How typography works (and why it is important).
Fernand Baudin draagt er steeds zorg voor, goed begrepen te worden door het grootst mogelijk aantal lezers. Vandaar zijn afkeer voor een niet meer eer zake doende terminologie, de verheldering van nieuwe begrippen, het streven naar technieken die de kenmerken van een transparante tekstoverdracht beschrijven én tonen. Door de tijd heen en universeel. Hij draagt bij tot een helder inzicht in het functioneren van de taal in het algemeen, van de visuele vertaling daarvan in het bijzonder. De daadwerkelijke, geordende en werkzame beoefening daarvan acht hij, in beginsel, voor iedereen bereikbaar. Sinds het veralgemeend gebruik van de computer, meer dan ooit. Nà en met hem, spreekt de Nederlandse typograaf Gerard Unger over de "sterk verhoogde mogelijkheid van een typografische autarkie, complete vrijheid van drukpers en meningsuiting (terwijl je leest blz. 222)". Bovendien beklemtoont Baudin de kwalitatieve, betekenisgevende vorm.
Eén anekdote. Toen ik, net afgestudeerd, aan enkele ondernemingen mijn diensten aanbood, verkreeg ik een afspraak met de Etablissements Plantin, waar de persoon die me ontving me al spoedig duidelijk maakte dat er momenteel geen nood was aan een tweede ontwerper vermits hij de eerste was. En toen volgde de vragen: "kent u het tijdschrift Autolijn? Dat moet u lezen, 't is 'n goudmijn, kent u het boek Zet het zo! Lezen, kent u... ? lezen", enzo. Typerend voor de bruggenbouwer Fernand Baudin. Zo kwam voor mij de vakliteratuur de polemieken van Gerard Walschap en Willem Frederik Hermans vervoegen, die ik toen aan het lezen was. Het kleine boekje Zet het zo van Bernard van Bercum geschreven in een zorgvuldige, wetenschappelijke stijl, was de leidraad die ik precies toen nodig had, wat me nu opnieuw overkwam bij de herhaalde lectuur van L'effet Gutenberg. Een indrukwekkende dichtheid van informatie, herschikt, neergepend in een dartele, gedreven en volstrekt persoonlijke stijl.
Fernand Baudin beweert publiekelijk geen kalligraaf, geen historicus, geen codicoloog, geen graphic designer, geen kunstenaar te zijn en voegt eraan toe niets nieuws te beweren - terwijl hij de koffer met het obsoleet gereedschap definitief sluit en er het etiket Typotropisme op kleeft. Nooit hoorde ik hem zeggen geen literator, geen vertaler, geen boekenverslinder, geen boekverzorger, geen practicus, geen levenskunstenaar te zijn.