De figuur Michel Martens is ongetwijfeld één van de boeiendste in de na-oorlogse glazenierskunst van België, vooral omdat zijn carrière gekenmerkt wordt door een voortdurende poging tot vernieuwen.
Als autodidact, op een opleiding van twee en een halve dag na bij de Brugse glazenier Roderburg, bleef Michel Martens gespaard van allerlei aangeleerde invloeden en kon hij onmiddellijk doordringen tot de essentie van het glasraam. Zijn eerste ramen waren figuratief en vooral religieus van inspiratie. Martens stond in nauw contact met het toenmalige centrum voor hedendaagse kerkelijke kunst: de Benidictijnerabdij te Sint-Andries en werkte mee aan hun tijdschrift Art d'Eglise.
Martens' glasramen, getoond in Michel Martens, glas in lood - glas in beton (08/12/56 - 02/01/57) in het Museum voor Sierkunst te Gent, trotseren nog steeds de tand destijds, waaronder Solitude (1956). De figuratie komt er nog in gestileerde zin voor, net zoals in het Koning en Koningin. Zijn inspiratie kwam toen reeds uit de materie glas en lood, terug naar de roots van het glasraam waardoor hij bijna per definitie abstract werd. Dit in evolutie met zijn eerder figuratieve werken waar hij nog de grisailleschildering toepaste.
In de glas en loodvormen introduceerde hij later nieuwe elementen zoals het verzwaren van de loodlijnen, bijvoorbeeld in de ramen van de Romaanse kerk van Orp-le-Grand (1962). Een ander indrukwekkend glas in lood-werk is de monumentale wand van het O.L.V.-College te Antwerpen (1963). Tijdens de Expo 58 toont Martens een glas in beton met de titel Lichtmuur, waarvoor hij de Grote Prijs van het Ministerie van Economische Zaken krijgt. Daarmee was hij één van de eerste die glas in beton in België introduceerde.
In 1964 presenteert hij Glasreflexieven, panelen waarin stukjes glas verwerkt zitten op een achtergrond van diverse materialen van zilver- tot krantenpapier. In de ramen van St.-Michiels en St.-Baafs te Gent zit spiegelglas gevat. Opmerkelijk in die ramen is het fragmentarisch weerkaatsen in die spiegeltjes van de Gotische architectuur, of delen van het interieur of van tegenoverliggende ramen, in strakke contructivistische composities. Puur kinetisme, en daarenboven wordt de relatie met de omliggende ruimte zeer stevig gelegd.
Deze reflexieven liggen aan de basis van de spiegelsculpturen waarmee hij in 1968 voor het eerst tentoonstelt. Verder experimenterend bouwt hij na verloop van enkele jaren een evenwichtig oeuvre op dat hem in 1978 de Prijs voor Beeldhouwkunst van de Provincie West-Vlaanderen oplevert, en dat hem de deur opent naar deelname aan de Biënnale van Middelheim in 1981. Datzelfde jaar wordt hij opgenomen in de "Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België".
Glasramen zijn volgens Martens "lichtend behang" en geen "tableaus". Hij probeert iedere keer opnieuw oplossingen te vinden die de tanende belangstelling van hedendaagse architecten voor hedendaagse glasramen om materiële, technische en esthetische redenen, kan doen herleven. Dit resulteerde niet alleen in glasreflexieven, maar ook in glascollages.
Martens gaf nooit les, maar was des te actiever als professioneel glazenier. Hij werkte in zijn glorietijd met vijf man personeel. Jonge mensen, zoals Marie-Paule Grusenmeyer en Mieke Verwaetermeulen, leidde hij graag op voor korte periodes. Hij spande zich ook in om het kunstambacht in zijn geheel een nieuwe impuls te geven. Zo werd hij in 1964 lid van de World Crafts Council, en was medestichter van het Crafts Centre in 1974, de zoveelste poging om de integratie van de toegepaste kunst op een aanvaardbare manier in de maatschappij mogelijk te maken.