In 1980 vond er in Temse een belangrijke tentoonstelling plaats over hedendaagse juwelen. De titel luidde Atelier 35.
Sofie Lachaert verlegt grenzen, maar niet alleen
Het was de eerste in zijn soort die het werk van frisse, jonge en vernieuwende edelsmeden toonde. Voordien was België – op de juweelexperimenten van enkele beeldhouwers na – onbestaande op het vlak van de vernieuwende edelsmeedkunst. Wim Ibens en later Jean Lemmens waren de bijzonder geëngageerde docenten van het door Ibens gestarte juwelenatelier Atelier 35 van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen. Ze legden er de basis voor een discipline waarin we vandaag het doctoraat van David Huycke mogen meemaken, alsook de aanstelling van twee titularissen van twee heel belangrijke opleidingen op het vlak van de edelsmeedkunst: Hilde De Decker in Sint Lucas Antwerpen en Nedda El-Asmar in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen, nu Artesis Hogeschool. Als jonge kunsthistoricus merkte ik deze merkwaardige tentoonstelling op en verloor er mijn hart aan. Ik ervoer een gevoel van vreugde dat er eindelijk in ons land, in onze regio, een generatie edelsmeden was opgeleid die het gegeven juweel in vraag stelden op een open en artistiek kwalitatieve manier. Daniël Weinberger was een van de deelnemers en hij stelde tóen al heel veel in vraag.
De opleiding was in 1968 – het magische jaar waarin heel veel mogelijk was – gestart op kleinschalige wijze, maar was tien jaar later uitgegroeid tot een statement op het gebied van de creatie van sieraden. Dat woord werd toen echter niet gebruikt. De terminologie was: juwelen. Goud en zilver en edele metalen waren de materialen; cirkel, lijn en vierkant de basis voor de vormgeving. Plexiglas en niet-edele materialen waren in aanvang uit den boze, maar kregen na 1983 hun plaats in de creatie van sieraden. Het ‘metier’ werd aangeleerd en kon op hoge waardering rekenen, maar er was vooral de opening naar de vrije geest van de kunstenaar. Het was die geest die hoe dan ook de ambachtelijke muren sloopte en het juweel als artistiek medium de kans gaf om volwassen te worden. In de wereld van het sieraad gebeurde er heel veel vanaf eind jaren 60 tot begin jaren 90 van de vorige eeuw. In Nederland, Duitsland en Groot-Brittannië werden nieuwe paradigma’s over het sieraad voorgesteld. Edelsmeden stelden vragen over draagbaarheid en kostbaarheid.
Juwelen werden uitvergroot tot beelden, hoewel er helaas nog steeds beelden werden verkleind tot juwelen. Allerlei technieken passeerden de revue en werden op hun houdbaarheid getest. Er kwamen kruisbestuivingen met andere disciplines, zoals textieldesign, keramiek, papier enz. De edelsmeedkunst, die in de loop van de eeuwen een decoratieve, maatschappij- en rollenpatroonbevestigende toegepaste kunst was, eiste in die periode zijn autonomie op. Het juweel werd sieraad, maar diende niet meer. Het eiste aandacht en verdraagzaamheid van de koper-drager, maar wilde eigenlijk de houding van de drager bepalen. Het sieraad stelde zich niet meer ten dienste van een bepaalde status, maatschappelijke visie of situatie, maar verkondigde de visie van zijn schepper, de kunstenaar. Wie het object droeg, speelde geen rol meer.
In dit tijdsgewricht studeerde Sofie Lachaert juweelkunst. Geboren in een creatief gezin, met een moeder als modeontwerpster, en na de nodige turbulente adolescente jaren, koos ze voor een opleiding edelsmeedkunst in het KASKA. Sofie wilde per se geen mode doen, ondanks een succesvolle overgrootmoeder, grootmoeder en moeder in de modewereld. Mode vond ze te efemeer, te vluchtig.
Middelbare school liep ze in het internaat van het Heilig Graf te Turnhout waar ze Paul Bourgeois als leraar had, een man die het tactiele, het poëtische in haar naar boven haalde. Hij had een charisma dat ze bewonderde, alleen al door zijn manier van denken. Ze studeerde in 1982 af aan het KASKA en vond heel snel de weg naar Design Vlaanderen, toen nog in het VIZO (Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen). In 1983 nodigde ik haar uit om tentoon te stellen in het Cultureel Centrum van Strombeek-Bever, waar ik gedurende een vijftal jaren startende, net afgestudeerde juweelontwerpers tentoonstelde. Haar sieraden zagen er toen reeds anders uit dan de triviale spullen uit de commerciële goudwereld, maar pasten perfect binnen de vormen en gedachten van haar generatiegenoten: Pia Clauwaert, Linda Liket, Pascaline Goossens, Daniël Weinberger, later Hilde Van Der Heyden, Henk Bijl, Anne Zellien, enz. De tentoonstelling in Strombeek-Bever was blijkbaar een van de eerste aanmoedigingen om in deze discipline verder te gaan, want er ging geen jaar voorbij zonder dat ze deelnam aan tal van exposities, ook internationaal. In 1986 stelde ik de eerste overzichtstentoonstelling Juweelkunst in België van gotiek tot heden in het Designmuseum in Gent samen, met uiteraard werk van Sofie. Ik nam het ook mee naar het Gulbenkian Museum in Lissabon in 1987, voor een tentoonstelling over de hedendaagse juweelkunst in België. In 1989 stelde Sofie tentoon in de gerenommeerde Schmuckszene ‘89 in München, vandaag het belangrijkste evenement voor hedendaagse sieraden in de wereld. Sofie vond het echter ook niet te min om in haar geboortestreek, het Waasland, tentoon te stellen, naast deelnames aan gerenommeerde manifestaties zoals de Triennale du Bijou in Parijs, tentoonstellingen in de topgalerie Marzee in Nijmegen, in de helaas verdwenen Galerie Ademloos in Den Haag, expo’s in Japan, en nog vele andere.
In 1990 kwam ze op een avond bij mij thuis, in Sint-Amandsberg bij Gent, om te praten over een nieuw initiatief. Ze wilde haar eigen galerie op poten zetten, waarin ze dingen kon brengen waar ze helemaal achter stond en die ze niet onmiddellijk terugvond in de haar omringende designwereld. Ze vroeg me advies, eigenlijk meer een aanmoediging om verder te stappen op deze weg. Ze wilde jonge stormers brengen, gasten die de aloude grenzen wilden doorbreken, en ze wilde hen via dit op te richten forum ondersteunen. Geld was er niet, alleen de onverzettelijke wil om het te doen. Ik gaf haar gelijk, met de bemerking dat een dergelijk initiatief niet echt van een leien dakje zou lopen, maar wel degelijk de moeite waard was. Ik bewonderde de moed van die jonge Sofie om een dergelijk avontuur aan te vatten.
De rest is geschiedenis, hoewel die zich heel langzaam opbouwde. De vroege jaren 90 van de 20ste eeuw waren scharnierjaren in haar loopbaan. Sofie stichtte haar galerie in Gent in 1992 en organiseerde er de tentoonstelling Le palais sur les vagues, waarin ze voor het eerst haar eigen visie op de hedendaagse sieradenscene toonde. Ze toonde die als een verhaal in een adembenemende, compleet nieuwe samenstelling. In1993 nodigde ik haar uit voor de tentoonstelling Een schitterend feest in het kader van ‘Antwerpen Culturele Hoofdstad van Europa’. Ze smeedde toen voor het eerst een zilveren object, een dessertschaal in drie verdiepingen, waardoor ze anders begon na te denken over haar medium.
Er was de niet geslaagde galerie in 1997 in Antwerpen, die al na geruime tijd sloot. De opening van de Galerie Sofie Lachaert in Tielrode, op een ruraal romantische locatie aan de Schelde, waar ze nu woont, met Luc D’Hanis, haar man, duwde haar loopbaan in een definitieve richting. Luc is schilder en moeide zich aanvankelijk niet openlijk met de loopbaan van zijn vrouw, maar was uiteraard erg geëngageerd en steunde haar. Blijkbaar was hij er altijd, al trad hij niet echt op de voorgrond. Die eer gaf hij aan Sofie. Dat veranderde in de 21ste eeuw. Vanaf dan werken Sofie Lachaert en Luc D’Hanis samen. Marjolijn Van Duyn, vroegere galeriehoudster van Galerie Ademloos, schreef erover: “Leven en werk zijn onlosmakelijk met elkaar verweven, ‘delen’ is dan ook een rode draad doorheen hun werk.” Internationale roem is vervolgens hun deel. Ze komen in contact met Droog, het bekende Nederlandse designcollectief van Renny Ramakers en Gijs Bakker. Hun deelnames aan de presentaties van Droog blijven niet onopgemerkt, zeker niet in Milaan vanaf 2005 tot op vandaag. Het is de vrucht van de samenwerking tussen de edelsmid en de beeldende kunstenaar. En ook Design Vlaanderen laat zich niet onbetuigd maar nodigt hen meermaals uit om deel te nemen aan diverse tentoonstellingen, waarvan Je suis dada, geconcipieerd voor Turijn, in 2008 eerste wereldhoofdstad van design, internationaal hoge ogen gooide en die later zou doorreizen naar onder meer Milaan, Wenen, Praag, Madrid, Brussel en zelfs Sint-Niklaas. Lachaert en D’Hanis nemen eraan deel met hun legendarische suikerpotje, vermomd als vogelkooitje. Hun stands in de biënnale Interieur in Kortrijk zijn bijzonder origineel en inspirerend. “Zowel in hun objecten, meubilair als installaties trachten ze de grenzen tussen de (toegepaste) kunst en design te doorbreken. Betekenissen en functies worden verschoven. Met subtiele interventies geven ze alledaagse voorwerpen een nieuwe betekenis en herladen ze met onverwachte schoonheid.” Deze zin uit hun cv kan hun werk niet beter samenvatten. De Henry van de Velde Award voor Loopbaan is dan ook meer dan verdiend.