Marc Van Hoe, meester ‘textielien’
'Textilien' is zo’n beetje de ‘filmeur’ waar Marc Didden het over heeft als hij een echte filmmaker wil aanduiden of de ‘Flandrien’ in de koers. Beide woorden wijzen op een ongeëvenaarde persoonlijkheid, die vrij van enige kapsones zijn werk maakt en de essentie van zijn discipline nastreeft. Van Hoe is een dergelijk authentieke figuur in de textieldesignkunst.
‘Ik moet de Vlaamse klei echt niet van me afschudden’, vertelt hij me al lachend tijdens het interview op 5 november 2010. Zijn inzichten komen uit twee werelden. De eerste wereld is het ambacht, de tweede de kunst. Hij legt me twee boeken voor, die hem zeer hebben beïnvloed: ‘Spurensicherung’ uit 1977 over het onderzoek van het ge(re)construeerde beeld via de hedendaagse kunst en ‘Nieuwe vormgeving in weven’ uit 1973. Nu mag dat ambachtelijke niet al te letterlijk opgevat worden. Marc is niet zozeer de wever, maar eerder de tekenaar, de ontwerper, de kartonmaker. Pas later leert hij het ‘metier’ van het weven als onderzoek en experiment toepassen, via stages in het Atelier De Saedeleer in 1974 en 1975 en bij Pierre Daquin in 1976 (zie verder). Het ambachtelijke is er gewoon, het is een onderdeel van zijn leven. ‘Vlaanderen vroeger was het China van vandaag’, stelt hij, ‘de Engelsen, in eerste instantie, brachten de textielproductie naar Vlaanderen. Na WO II kozen de Vlamingen ervoor om via de tanende vlasindustrie, in vrijgekomen schuren, weefgetouwen te plaatsen. Meteen was een eigen specifieke tak geboren: die van het wereldvermaarde gesneden en ongesneden fluweel.
Vandaag de dag verdwijnt de grote productie, ondanks het bestaan in Vlaanderen van uitstekende ‘producteurs’ en vakmensen. Er zijn jammer genoeg geen plaatselijke ‘editeurs’, uitgevers, die een collectie op de markt te brengen ten behoeve van interieurarchitecten of decorateurs. Genoeg interessant werk voor ontwerpers, maar er is weinig invloed omdat grote oplages stilaan op outplacement locaties worden geproduceerd.’
Om meer over zijn geschiedenis te vernemen verwijs ik de aandachtige lezer graag naar het mooie cahier dat Design Vlaanderen uitgaf samen met Stichting Kunstboek over Van Hoe, met als titel: ‘Marc Van Hoe, eigenzinnig grammaticus van materiaal- en beeldtaal.’ We vroegen Mireille Houtzager, Nederlands grootste textieldeskundige, als auteur, wat een gezegende keuze was, gezien het hele mooie essay dat ze over deze ontwerper-kunstenaar schreef. Ik wil echter voor de ‘niet-lezers’ heel kort de geschiedenis van Marc Van Hoe, op papier zetten.
Marc werd geboren op 23 oktober 1945 in de Oost-Vlaamse gemeente Zulte. Deze gemeente maakt deel uit van de vlasstreek, waar de ‘Golden River’, of de Leie, eeuwenlang bekend voor zijn waterkwaliteit om vlas te roten, doorloopt. Zijn grootmoeder was in haar jonge jaren schildersmodel voor kunstenaars en zijn grootvader een echte vakman, de ook schilderde. Bij hen thuis kwamen dan ook regelmatig kunstenaars op bezoek. Aangezien hij heel lang bij zijn grootouders woonde kwamen textiel en kunst, via hen, al heel vroeg in zijn leven. Het is een combinatie die de hele tijd tot op vandaag zijn werk is blijven bepalen.
Op 12-jarige leeftijd schreef hij zich in voor een algemene opleiding textiel in het Provinciaal Technisch Instituut te Kortrijk, en op 15-jarige leeftijd voor textieldesign in het zelfde instituut. Hij volgde eveneens lessen aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in dezelfde stad, zij het voor ‘Publicitaire Grafiek’. Hij kreeg er les van Boudewijn Delaere (1938), top grafisch designer, die de wereld voor hem deed opengaan. In mei 1968, nogal een speciaal moment, trouwt hij Veerle Rouquart, die een opleiding textieltekenen volgde aan het zelfde instituut en daarna tapisserie aan de Doornikse kunstacademie. Ze vormen een textielkoppel, ontwerpersduo, dat in de meest hectische periode, zoals starten met een zelfstandige loopbaan en zorgen voor vier kinderen, complementair en hecht blijft.
Na afstuderen werkt Marc bij een aantal weverijen, maakt er kennis met o.a. de fluweelindustrie, en geraakt in 1971 in de ban van de beeldende kunst. Samen rijden ze in de dat jaar naar Lausanne in Zwitserland, waar de Biénnale de la Tapisserie plaatsvindt. ‘Het is het Biënnale-jaar waarin de jonge, nieuwe Japanse textielkunstenaars voor het eerst hun werk tonen in West-Europa. De indruk die dit op Marc Van Hoe heeft gemaakt is enorm groot…’ (vrij geciteerd naar Mireille Houtzager, p. 10, ‘Marc Van Hoe’, Oostkamp, 2010). Later ontmoet hij Pierre Daquin (Frankrijk, 1935), die workshops geeft ‘waarin geëxperimenteerd wordt met moderne tapisserietechnieken’ (Mireille Houtzager, idem, p. 10). ‘Ze hebben elkaar veel te vertellen en veel van elkaar te leren in de gezamenlijkheid van het experiment’, schrijft Mireille op p. 11 van haar essay over Marc.
Beeld, vorm en materialiteit worden de karakteristieken van zijn werk. In 1977 gaat Van Hoe solo, en in 1979 besluiten hij en Veerle een eigen atelier voor industrieel textiel en beeldende kunst op te richten, het ‘Tekstielateljee’. Ik zelf leerde Marc een beetje later kennen, in 1978-79 toen hij ook docent was aan de Academie van Kortrijk. Via Hilde D’Haeseleer, mijn goede ex-collega, die zich specialiseerde in de hedendaagse textielkunst, was Marc in mijn gezichtsveld gekomen. Hij is mij altijd bijgebleven. De man stroomde over van enthousiasme voor de textielkunst, en was tot onze aangename verrassing bijzonder goed geïnformeerd over de hedendaagse kunst. Van toen af kruisten onze wegen zich voortdurend.
De tentoonstellingen ‘Textielstructuren’, in 1980 en 1982 georganiseerd door Marc waren baanbrekend en uit onze samenwerking vloeiden later de Vehta biënnales over hedendaagse textielkunst voort. ‘De textielkunst is echter compleet weg, is opgelost in de kunst, deel van de beeldende kunst geworden en gelukkig niet meer alleen maar afhankelijk van het materiaal, discipline of geslacht, zoals dat geldt voor alle andere discipline- of materiaalgebonden kunstvormen’, meent Marc, ‘toch is het vreemd dat op vandaag weinig of geen aandacht besteed wordt aan textiel(kunst). De hedendaagse architectuur is het perfecte decor daarvoor, er valt een wereld te ontdekken en vorm te geven.’
Marc Van Hoe leerde in de jaren ’80 de textielcomputer kennen, via ITCB (Instituut Textiel en Confectie België). Tekende hij voordien vooral op kaartpapier, dan stonden er in dit Instituut computers en plotters waar textielontwerpen mee konden gemaakt worden op een totaal innoverende manier. Je moest toen wel een dag/nacht wachten vooraleer een print klaar was, wat geen tijd was vergeleken met voordien, toen van de ontwerptekening de ‘kaarttekening’ lijn per lijn en pixel per pixel met afgeplat penseel ingekleurd moest worden. ‘Marc is in 1986 één van de vijf deelnemers aan een pilootproject van deze organisatie (…) Hij stort zich zonder aarzelingen in het computergebeuren (...) Ter Molst International, een van de uitverkoren weverijen, kiest Marc Van Hoe als ontwerper.’ (cfr. Mireille Houtzager, p. 34, 2010) En het experiment blijkt succesvol.
Van Hoe ontwierp o.a. voor het Jacquardgetouw, omdat je er beeldend mee kon werken, schilderen met textiel als het ware, kleur en structuur aan de materie geven, een verhaal vertellen. Nochtans werkt hij als beeldend kunstenaar eerder in de ruimte. Zijn selectie voor de 10de Biënnale van Lausanne, de hoogmis voor de textielkunstenaars van de hele wereld tot eind de jaren negentig, in 1981, was daar een sprekend voorbeeld van, alsook de selecties voor de miniatuurtextielbiënnales in Londen en Szombathely in Hongarije. Verder richt hij de kunstenaarsgroep AoRTa op, die enkele installaties ontwerpt, waar textiel altijd de boventoon voert, hetzij door associatie, hetzij door materiaalgebruik. Hij wordt daarnaast docent aan de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg, wordt er zeer gewaardeerd, neemt afscheid in 1990, maar is er terug in 1992 om er een project te leiden voor interieurtextiel voor de Amerikaanse vliegtuigfabrikant Boeing.
In de tien jaar tussen 1986 en 1996 wordt hij meerdere malen vermeld in ‘The International Design Yearbook’ een referentie-publicatie voor designers uit die periode. Hij ontwerpt heel wat beklijvende weefsels zoals de Ballerina of Gevallen Engel uit 1988 en Man met 3 hoofden uit 1994. Het is in dat jaar dat Design Vlaanderen (toen nog Dienst Vormgeving van het VIZO) zijn 1ste Triënnale organiseert, waarin de ambachtelijke roots van het hedendaagse design worden aangetoond. Het is een visie die steunt op de theorie van de Arts & Crafts-beweging in Engeland in de 19de eeuw.
Door zijn opzoekingen en verzamelen van oud textiel en het toepassen van de verworven kennis in hedendaagse weefsels is Marc daar een veelbetekenende en veelzijdige vertegenwoordiger van. Zijn verbinding tussen ambacht, beeldende kunst en design is fascinerend en groots en dat maakt van hem een ontwerper, kunstenaar, verzamelaar, zoeker en denker die een Henry van de Velde Award dubbel en dik verdient.